Zomaar een dag

23 december 2012 - Bukoba, Tanzania

Vergelijken

Schrijvend over mijn leven hier, en vooral over Kagondo Hospital, ontkom ik er niet aan, te vergelijken. Eerder deed ik dat natuurlijk ook – keek ik met mijn Westerse ogen naar het Tanzaniaanse ziekenhuis waar we werkten. Nu kijk ik met… met de ogen van een Hollandse die in Tandahimba heeft gewerkt. Ik ben benieuwd of dat voor jullie als lezers nog te volgen is.

 

Zomaar een dag

Als ik een willekeurige dag uit mijn leven beschrijf zijn er honderdduizend dingen die ik jullie wil vertellen. Spring ik van de hak op de tak. Ik heb wat moeten knippen en plakken (knippen vooral – al zou de lengte dat niet suggereren) - dit is wat er overbleef. Ik zie dat cursief verdwijnt, dus ook Engels en Kiswahili gewoon rechtop. 

Als ik hier ’s ochtends rond half 7 mijn bed uitstap, kan het zijn dat ik de regen al hoor ruizen op het dak. Voorzichtig open ik de deur, rennend steek ik het kleine binnenplaatsje over om bij de keuken te belanden. Ik open de koelkastdeur. De stroom is een aantal keer uitgevallen de afgelopen dagen; als ik de yoghurtfles opendraai hoor ik het sissen van het koolzuurgas. Jammer – de door de nonnen (of mijzelf) gemaakte verse yoghurt is anders zo lekker. Hij is desondanks goed te eten; ik schep er wat verse ananas en passievrucht door, snijd een boterham (gisteravond gebakken!) en zie hoe aan de horizon de lucht nog rood kleurt van de opgekomen zon, de bewolking is niet al te dicht. (Zo beschreven is het gek dat er dagen zijn dat ik me niet realiseer hoeveel geluk ik heb, hier terecht te zijn gekomen...) 

Evenals in het zuiden is de wandeltocht van huis naar ziekenhuis er een van enkele minuten. Ik wandel langs de huizen van collega’s. In tegengestelde richting leidt het pad naar een basisschool; kinderen in uniform wensen me vrolijk good morning. Op diverse plaatsen staat de maïs hoog langs het pad, de bonen ertussen. Waar eerder slechts ongebruikt grasland te zien was begon men enkele maanden geleden plots en masse te boeren: het regenseizoen was in aantocht. Het resultaat mag er zijn. Dativa, die me helpt bij mijn was (een luxe die ik me ook hier heb veroorloofd) bracht me al tweemaal een grote zak bonen  van haar shamba. Begin januari verwachten we de maïsoogst. Ik benader het ziekenhuis van de achterkant. Het vorige week geopende nieuwe Care and Treatment Center in de verste uithoek – nog altijd heerst er een stigma en de enigszins “verstopte” kliniek zou patiënten de gewenst privacy bieden. Ik passeer de keuken voor familieleden van de Private Ward – zoals de meeste ziekenhuizen heeft Kagondo een afdeling waar mensen die het zich kunnen veroorloven iets meer betalen voor een eigen kamer en extra bed, voor het verzorgende familielid. De opbrengst helpt het ziekenhuis voor de andere patiënten te zorgen. Ik loop langs het ongeschilderde deel van de omheining, dan het geschilderde deel – alleen de van de voorkant zichtbare muur is voor het honderdjarig jubileum (augustus dit jaar) in de verf gezet. De onderste anderhalve meter van de bomen langs de toegangsweg vanaf tegengestelde richting kregen ook een lik verf, alsof ze witte sokken dragen. (Soms verschillen de ideeën van “schoonheid” met de westerse.) Linksom betreed ik het ziekenhuisterrein. Ik zet de roodwitte “Arsenal”paraplu die mijn voorganger Cees voor me achterliet bij de kleurrijke verzameling en loop het Reproductive and Child Health gebouw binnen.

De werkdag begint

Vanaf één van de bankjes kijk ik toe hoe collega’s binnenkomen. De regen bracht ook koelte; bij een temperatuur die altijd lager ligt dan in het droge, warme zuiden, wordt veel geklaagd over de kou. Collega’s die nachtdienst hadden lopen rond met dikke vesten onder of over hun uniform. onder het personeel dat komt binnendruppelen tel ik een zestal nonnen. Iemand staat op en neemt het voortouw: we zingen, iemand leest een stuk uit de Bijbel en gaat voor in gebed.

Als ik na het ochtendzingen de overdrachtsruimte binnenloop, zitten daar alle (assistant) medical officers ((A)MO’s) van het ziekenhuis, evenals de clinical officers (CO’s) die dienst hebben of hebben gehad. Er is hier geen sprake van dat iemand zonder reden niet zou komen opdagen – laat staan dat hij zijn afdelingsronde zomaar een aantal dagen zou overslaan. Het zou niet in een hoofd opkomen. AMO’s en MO’s zijn er overigens nog maar weinig. De MO in charge verliet ons enkele maanden geleden voor een jaar Public Health studie. Eén van de twee nonnen die hier AMO waren (hier was de helft van de artsen vrouw – en non!) werd een maand geleden naar een gezondheidscentrum overgeplaatst, omdat dit – ook vanwege studie – zonder dokter zat. De eerste kondigde zijn vertrek aan op de vrijdag vóór de zondag dat hij vertrok. De laatste was er zelf niet meer om iets aan te kondigen; op een donderdagochtend werd ons meegedeeld dat ze er vanaf nu niet meer zou zijn. Over bleven twee AMO’s – de vervangende dokter in charge en de tweede non – en ik. Het is een CO, niet een verpleegkundige, die het ochtendrapport voorleest en  dat komt de kwaliteit – en verstaanbaarheid – in het algemeen wat ten goede – al kan het zijn dat gewenning een rol speelt. De bedbezetting wordt voorgelezen. Gevolgd door (jawel!) de röntgenbespreking. In Kagondo staat een röntgenapparaat. Hoewel de kwaliteit van foto’s en interpretatie wisselend is, vergemakkelijkt het ons werk aanzienlijk. Helaas is het oude apparaat sinds een paar weken defect en was het nieuwe initieel aan de zijmuur in plaats van het plafond bevestigd, waardoor de stralen de kamer in straalden en niet richting patiënt en fotoplaat. Er wordt hard gewerkt aan een oplossing.

We stappen naar buiten, het is inmiddels droog. Het binnenperk vóór ons vormt als het ware het hart van het ziekenhuis; de meeste afdelingen zijn er omheen gegroepeerd. Iets naar rechts, daar waar we binnenkwamen, staat het beeld van beschermheilige Jozef. Jezus op de arm, een soort staf in de andere. Ooit raakte hij die kwijt, die arm, maar sinds het ziekenhuis een prothese-afdeling heeft mag dat geen probleem zijn. Nog vóór het jubileum kreeg Jozef zijn arm terug, in lichtroze kunststof – hij staat er weer trots bij. Die prothese-afdeling is één  van de prestigeprojecten van het ziekenhuis. Het wil het orthopedisch centrum van de omgeving worden. Het heeft er de ligging voor – aan de grote weg tussen Bukoba en Mwanza die het ziekenhuis bereikbaar maakt en – wrang genoeg – sinds asfaltering veel verkeersslachtoffers oplevert. Dus maakt het ziekenhuis eigen protheses. En komt iedere twee maanden een orthopeed op bezoek – voor advies en operaties. Het  scheelt een hoop als een patiënt daardoor niet naar Oeganda of naar Mwanza hoeft.

De vrouwenafdeling

Ik steek schuin over naar de vrouwenafdeling. Bij het vertrek van “Dr. Cees” vroeg het ziekenhuis mij, deze taak van hem over te nemen. Vijftien tot dertig vrouwen met uiteenlopende ziekten en klachten. Veel malaria, veel miskramen en onderbuiksklachten door seksueel overdraagbare aandoeningen. (Hoewel het laatste vaak een waarschijnlijkheidsdiagnose, niet “hard” bewezen, en de nationale protocollen heel laagdrempelig behandeling voor dergelijke aandoeningen toestaan – en dan is het stempel gedrukt – zien we als onze echo functioneert inderdaad veel abcessen in de onderbuik). In mijn eerste maanden veel patiënten met buitenbaarmoederlijke zwangerschappen – ook een teken dat die SOA’s veel voorkomen en waarschijnlijk worden onderbehandeld. Er liggen bijna altijd wel een aantal vrouwen met HIV-gerelateerde problemen. Meerdere malen waren we (kwamen ze) te laat – te zwak om de periode tot aanslaan van medicatie te overleven; hun behandelaars en verzorgers toekijkend hoe ze – alle inspanningen ten spijt – overleden. Vrouwen van mijn leeftijd. Schrijnend. Schrijnend ook de gevallen van vergevorderde baarmoederhalskanker. Ik zag er nu vijf, zes voorbijkomen. Vaak vrouwen met nog jonge kinderen. De kanker ingegroeid in de urinewegen, in de darmen, in het bekken – meer dan “palliatie”, verzachting, hadden we niet te bieden. Terwijl er bij tijdige diagnose, of diagnose in een voorstadium, nog zoveel kan. Het landelijke screeningsprogramma is nooit van de grond gekomen. Officieel zou in Bukoba een uitstrijkje moeten kunnen worden gemaakt en beoordeeld – in de praktijk kon de laborant die ik sprak zich niet herinneren wanneer voor het laatst alle benodigde materiaal aanwezig was. De dichtstbijzijnde plek is dan Mwanza – een dag reizen heen, een dag terug, en dan nog maar hopen dat de uitslag ooit terechtkomt; weinig vrouwen die zoiets ondernemen – preventief en voor een aandoening waar velen nooit van gehoord hebben. Maar ook diarree kan reden zijn voor opname – als patiënte of familie het ernstig genoeg vindt. En hoge bloeddruk, suikerziekte (zeker insulineafhankelijk is dat hier een drama), hartfalen, beroertes.

Wat patiënten ook hebben, in het algemeen is de ontvangst van mij als dokter allerhartelijkst. Als ze er maar even toe in staat zijn, glimlachen ze breed. Op “hoe gaat het?” hóór je “goed” te antwoorden, zelfs als je bent opgenomen in het ziekenhuis. De afdeling zelf, de gevlekte cementen vloer, de roestvlekken op de witbeschilderde  metalen bedden, de grauwe lakens – ik had ze als vanzelfsprekend geaccepteerd, zie ze pas nu ik een poging doe met Hollandse ogen te kijken. De bedden staan dicht op elkaar, het “kamerscherm”  is onhandig tillen en wordt – dus – nauwelijks gebruikt. In de “onderzoekskamer” staat het onderzoeksbed, met “gynaecologische” mogelijkheden, met het voeteneind naar het raam gericht. Naar de reden kun je raden. De lamp waarom ik vroeg is nog niet gearriveerd (maar vóórdat ik vertrek zal er een staan!). 

Buiten de afdeling

Het kan zijn dat ik gevraagd wordt, voor of tijdens de ochtendronde mee te opereren.  Of andersom: dat ik hoor dat er geopereerd word en vraag of ik mee kan doen. Dan loopt de ronde uit (tot frustratie van sommige verpleegkundigen) en is mijn dag snel gevuld. Ik trek mijn schoenen uit, stap in de groene klompen, kleed me om in groen gewaad – niet zonder het kruis van mijn broek te controleren: het zal me geen tweede keer gebeuren door een collega subtiel in het oor gefluisterd te worden. Gaten elders in het katoen zijn van minder belang. Anesthesie is zoals ik het zag tijdens mijn co-schap in Turiani. Naast ketamine – dat de patiënt wel in slaap brengt maar niet de spieren verslapt (in Tandahimba bleken de mogelijkheden, als je geen alternatief hebt, verrassend ruim) – en de ruggenprik, wordt er geïntubeerd en beademd. Met de hand wordt de “blaasbalg”  bediend die de longen van de patiënt van zuurstof en anesthesiegas voorzien. Een simpele “pulsoximeter” piept met de hartslag mee en geeft de zuurstofverzadiging aan. De operatie lang bromt de zuurstofconcentrator, die het zuurstofgehalte van de buitenlucht concentreert tot ca. 95%. Op de gang staat een vijftal “moderne” anesthesieapparaten. Alle donaties – van de overheid, vanuit China, uit een dit jaar gearriveerde container uit de VS. Alle zonder gebruiksaanwijzing en instructies. En, belangrijker: alle, zoals dat in het westen gebruikelijk is, werkend op zuurstof onder druk, uit zuurstoftanks. Zwaar, duur, en in de nabije omgeving niet te verkrijgen. Ook in Mwanza, waar een “fabriek” staat, niet betrouwbaar leverbaar – zoals alles, kan ook zuurstof plotseling out of stock zijn. Goedkoper, betrouwbaarder, meer voor de hand liggend, is de concentrator zoals die hier wordt gebruikt. Goedbedoelde donaties door minder goed geïnformeerde gevers zijn hiermee waardeloos en verspilde energie. (Dat gebeurt vaker. Infuusvloeistoffen met houdbaarheidsdatum 2004 laten ook wij niet in een patiënt lopen. (Bovendien hebben we een infuusafdeling die de vloeistof fabriceert!) Hechtdraad dat verpulvert als het uit de verpakking wordt genomen hecht ook geen Afrikaanse huid. Et cetera.)

Als er geen operatie is, en geen Westerse studenten te onderwijzen, zoals in de “zomermaanden”, is er na de ronde tijd voor thee. In de “doktersruimte” tref ik bijna altijd wel een collega, zoals Sister Theo, de matron, spraakwaterval met groot gevoel voor humor, of Sister Gode, secretaresse, die me moederlijk allerlei adviezen voor de zoektocht naar een man meegaf (sinds ze haar hoop op een blanke collega-non heeft opgegeven). De ochtendthee gaat gepaard met een variatie aan lekkers – de ene dag kookbananen met vlees en kool, de andere (meer mijn smaak) pannenkoeken, pinda’s en/of fruit.

Het hierop volgende programma is wisselend. Een tijdlang verrichtte ik veel echo’s – maar ons oude apparaat vertoont kuren en vraagt nu rustpauzes van een of meer dagen na afsluiten (of na stroomstoring). Soms zijn er polikliniekpatiënten “to review” – degenen met ingewikkelder problemen, of patiënten die terugkomen na opname op “mijn” afdeling. Sinds kort hebben we een ECG apparaat – hoewel het niet héél veel oplevert aan behandelbare aandoeningen is het nog een beschikbare informatiebron in een omgeving waar die schaars zijn. Ik ben gevraagd mee te denken over de renovatie van de verlosafdeling (en, op een later moment, de start van een Intensive Care – waarschijnlijk in een “relatieve” interpretatie van het woord). Als het rustig is heb ik tijd voor een gesprek met een kraamvrouw of verloskundige. In de loop van de middag bekijk ik wie er zijn opgenomen op de vrouwen- en de kinderafdeling (de laatste wordt “gerund”  door de CO’s; soms ontzettend goed, maar soms is hun kennis te beperkt om goede medische zorg te leveren.) Uitzonderingen daargelaten is mijn werk minder heftig dan in Tandahimba, maar meestal spannend genoeg. En ergens tussen 5 en 6, maar op rustige dagen ook wel rond vieren, houd ik het voor gezien.

Mijn vrije middag

Wat doe ik in de middag? Ik heb hier veel meer vrije tijd dan ik me in Nederland zou kunnen voorstellen – hoe vul ik die? Soms vraag ik het me af. Het lukt altijd – zonder enige moeite. Alles kost wat meer tijd. Winkelen - bij “de winkel die alles heeft” sta ik in langer te wachten dan in menig Nederlandse supermarkt (ja, zelfs de Dirk op het Mercatorplein!). Om, gelukkig, – traag, maar – vele malen vriendelijker geholpen te worden. En die winkel heeft weliswaar alles, maar geen verse groente en fruit, geen yoghurt, en soms geen “beltegoed”, of pinda’s, of limonade voor mijn gasten. Dus ga ik nog een paar kraampjes af en blijf hier en daar, ook als ik niet iets koop, even staan voor een begroeting. Als ik een bekende tegenkom om mee terug te lopen, ligt ook het wandeltempo lager; loop ik in mijn eentje dan is te zien dat ik altijd een mzungu blijf. Als ik het kloosterwinkeltje aandoe, dan moet de groente vaak nog geplukt worden, of de eieren geraapt. Melk staat niet voor het grijpen in het pak, maar moet – als ik mijn fles vergeten ben (oei, weinig “duurzaam”…) –in een plastic zak worden geschonken. Zelf brood bakken kost vanzelfsprekend meer tijd dan meenemen uit die supermarkt. Zelf pinda’s roosteren meer dan een plastic zakje uit een rek plukken. Tomaten wassen en snijden meer dan een blik (“gepelde tomaten”) opendraaien. Bonen koken, soms ook pellen,  ook meer tijd dan dat blik kidneybonen. En voorgesneden groente wordt hier niet verkocht. Ananas schillen, dat is niet mijn dagelijks werk in Nederland; hier ga ik er toch minstens om de dag voor zitten. De ziekenhuiskantine is me zo afgeraden dat ik hem nog niet eens geprobeerd heb. Als ik wil, kan ik iedere dag een hoop gekkopoep uit toilet en keuken vegen. Water wordt gefilterd en gekookt om te drinken. Steentjes tussen de rijst uitgezocht. Het zijn de kleine dingen die een verschil maken. Maar dan heb ik ook iets: zelfgebakken brood, drooggeroosterde, niet te zoute pinda’s, pastasaus van alleen verse ingrediënten en tomatensoep van in de volle zon gerijpte tomaten, met een smaak… dat kunnen jullie je in Nederland niet eens voorstellen J. Ik klaag niet. Bovendien beschik ik over de enorme luxe van – vrijwel altijd – stromend water. En een koelkast! En een huis dat zelfs nog mooier is dan dat in Tandahimba. Het binnenplaatsje beschreef ik al. Toen buurman Cees vertrok, heb ik zijn bakstenen “plantenbak” gestolen en bij mij weer opgebouwd. Daar staat de rucola hoog, en tot voor kort de koriander. Minipassievruchtstruikjes. In oude waterflessen staat tropisch “sier”. Een echte shamba is niet helemaal van de grond gekomen – misschien is dat een verhaal voor ooit.

De eerlijkheid gebied te zeggen dat daar tegenoverstaat de tijdwinst door gebrek aan (volstrekt onnodige maar voor jullie thuis niet te vermijden) keuzemogelijkheden – en de afstand die ik afleg op de markt is korter dan die in de supermarkt. Maar toch, ik besteed meer tijd aan huishouden en aanverwante zaken. Vervolgens. Net als in Nederland en Tandahimba moeten er medische zaken worden opgezocht. Met traag internet kost ook dat meer tijd dan thuis. Daarnaast is er een prachtige omgeving te ontdekken. Ik heb alternatieven, maar met name één prachtig hardlooprondje. Sinds een maand heb ik een fiets – een van onze mountainbikes vanuit het zuiden. Als ik geen hardloop-, maar wel buitenzin heb, brengt die me de omgeving in. Het landschap bestaat uit veel grasland en shamba’s met bananen, eucalyptus en naaldbomen. En ananassen. De tijdelijke shamba’s zoals gezegd met maïs en bonen. Min of meer parallel aan de grote weg tussen Bukoba en Mwanza, meer “landinwaarts”, kronkelt een moeras/rivier (al naar gelang het jaargetijde, en de afstand van de waarnemer) en vormt een grote vlakte in het heuvellandschap.

Vandaag heb ik alles in huis, geen boodschappen te doen; ik loop mijn favoriete hardlooprondje. Het is een tijd geleden; ik moet uithijgen bovenaan de meest uitdagende klim. Maar doe dat met een prachtbeloning: in de verte, achter het eeuwig groene heuvellandschap, glinstert het meer van Victoria. Het ligt er, bij laagstaande zon en met iets van nevel, sprookjesachtig bij. De schemer valt snel in als ik terugloop en vanonder het dak van het schooltje vliegt een zwerm vleermuizen vlak over me heen – razendsnel, pas zichtbaar binnen drie meter van me vandaan, maar me nooit rakend. De schemer brengt ook de nachtgeluiden: de krekels en, nu in de regentijd, de kikkers achter het huis. Hier is het een gemengd concert van “bloepers” (zoals in Tandahimba) en kwakers. Eén van hen heeft mijn achtertuin tot domein verkozen; sinds 2 cm ken ik hem en afgelopen week oefende hij zijn eerste “bloep”. Nog wat onbeholpen en heel bescheiden – voorlopig zijn we nog vriendjes (ik kan zelfs zeggen dat ik het met enige trots aanhoorde: mijn kleine tuinkikker wordt groot). Ik kook en ga zitten met een film. Ik sta voor de enorme taak alle door vrienden gegeven films te kijken. Ik vraag me af of ik er met een film per dag (en dat red ik niet helemaal…) wel ga komen – moet misschien verlenging aanvragen!

Mijmerend en tevreden terugkijkend (niet elke dag, maar vandaag toch zeker) beëindig ik mijn dag.

Mijmeringen

Ik heb het me meer dan eens afgevraagd: wat maakt het grootste verschil in mijn beeld van dit ziekenhuis – wat in de kwaliteit van zorg? Waarom ben ik geneigd veel positiever te “oordelen” over Kagondo  – ondanks het feit dat Westerse standaarden lang niet gehaald worden, en ook hier dingen misgaan die eigenlijk niet mis zouden moeten gaan? Dat is niet het feit dat er meer mogelijk is – de protheseafdeling, het röntgenapparaat, anesthesie met beademing – althans, niet direct. Het zit hem in de betrokkenheid van het personeel. Waar ik ook ben – op het ochtendzingen, het rapport, op afdeling of OK – ik voel dat er met meer toewijding en betrokkenheid (gezongen! en) gewerkt wordt. Daarmee meteen een grotere vraag: hoe komt dat? Ik kan er alleen naar raden, waarschijnlijk zijn er veel factoren die meespelen. En heb ik zicht op slechts een deel daarvan. Staf wordt lokaal aangenomen, niet door lokale of landelijke overheid toegewezen. Komt dus ook op eigen initiatief solliciteren – vanzelfsprekend komt dat de motivatie ten goede. Personeel kan, in theorie, met minder rompslomp (en rapportage aan autoriteiten waarmee men toch voorzichtig moet zijn – waardoor een iets minder assertieve baas het in de praktijk wel uit zijn hoofd laat) worden ontslagen. Dat klinkt heel negatief – alsof angst voor consequenties zo’n belangrijke motivatie is – maar draai het eens om: te zien hoe een collega zonder enige consequentie met regelmaat niet  (of dronken) op het werk verschijnt, dat is niet motiverend. Ook voor de – initieel – meest gemotiveerde werkers. Maar het is veel meer dan dat. Als ik om me heen kijk, zie ik mensen die trots zijn op “hun” ziekenhuis. Het is meer dan een werkgever en bron van inkomsten – het ís van hun. Natuurlijk heeft ook die trots te maken met omstandigheden. Mooie gebouwen, die protheseafdeling. Hoewel minder ondersteuning van de overheid heeft het ziekenhuis meer toegang, wellicht, tot donaties vanuit Westerse landen. En is minder afhankelijk van het Medical Store Department, de medicijnleverancier van de overheid, voor levering van medicijnen en materiaal – dus is er minder “out of stock” en betere mogelijkheid het werk naar behoren uit te voeren. Maar er zit werk en visie achter. Donaties liggen niet voor het oprapen. Die protheseafdeling is er niet zomaar gekomen. Alternatieve medicijnleveranciers zijn stukken duurder dan MSD. Ook hier is sprake van continu geldgebrek. Staf in een missieziekenhuis verdient in het algemeen minder, en heeft zicht op slechts een fractie van het pensioen van een collega in een overheidsziekenhuis; “retentie” van personeel is een groot probleem.

Ik denk dat ik niemand tekort doe als ik administrator Joshua, die met de dokter in charge en de matron het management van het ziekenhuis vormt, de drijvende kracht achter het ziekenhuis noem. Hij heeft het in een aantal jaar doen opleven van een centrum met het patiëntenaantal van een gezondheidscentrum tot een ziekenhuis met de huidige bedbezetting en een goede naamsbekendheid tot in de weide omgeving. Hij lijkt te begrijpen dat af en toe een feestje van groot belang is voor de betrokkenheid van staf bij elkaar en bij het ziekenhuis. Hij is niet alleen strateeg, maar ook sympathiek mens, iemand waar men graag voor werkt. Kortom… een leider. In Tandahimba riepen Jolanda en ik vaak – met name tegen elkaar – dat het het ziekenhuis daaraan ontbrak. Hier zie ik in de praktijk wat een verschil het kan maken.

Eerlijk?

Ben ik wel helemaal eerlijk in mijn vergelijk tussen de twee ziekenhuizen? Mijn eerdere ervaringen stemmen me milder. Milder en minder ambitieus. Ook hier loop ik met regelmaat een ronde zonder dat een “vitale parameter” (pols, bloeddruk, temperatuur, …) is gemeten. Ook hier krijg ik soms pas een dag later te horen dat een patiënt zijn medicatie niet is gestart omdat hij niet kon betalen, of het middel tijdelijk niet verkrijgbaar is. Ook hier worden opdrachten niet uitgevoerd zonder dat ik erin slaag, de reden te achterhalen. Ben ik reëler, of is het een gemiste kans, als ik genoegen neem met één bloeddruk per opname voor degenen waar verdere metingen geen consequenties zouden hebben – en af en toe zelf de metingen uitvoer? Als ik genoegen neem met een observation chart zonder polsfrequenties, simpelweg omdat men dat niet gewend is (de betrouwbaarheid is, áls al iets wordt geregistreerd, minimaal, en als ik me drie dagen niet heb uitgesloofd om het gedaan te krijgen, is alles terug bij het oude)? Als ik aan een strijd om “duurzaamheid” – bijvoorbeeld in de vorm van samenwerking met een counterpart, een lokale collega waarmee in theorie continu uitwisseling van kennis en ervaring plaatsvindt – zowel wat betreft taal en cultuur, als medisch inhoudelijk – en onvermijdelijk iets achterblijft van wat we elkaar “meer” te bieden hebben, als ik aan deze strijd niet eens begin, maar mijn eigen werkplezier centraal stel? Als ik probeer – en er soms meer, soms minder in slaag – genoegen te nemen met wat ik individuele patiënten te bieden heb? (Wat, gelukkig, veel kan zijn!) Als ik geen lessen “opdring” maar slechts (gretig, dat wel) inspring waar ik enige vraag proef naar iets wat ik te bieden heb? Zeg het maar. (Allebei een beetje, denk ik zelf…) Mij helpt het vooralsnog mijn werkplezier te behouden. En ik denk dat het een verandering is in “stijl” van werken als tropenarts die in ontwikkeling zal blijven. Eerst enorm gedreven en idealistisch, nu een beetje voorzichtig (met mezelf, vooral); straks meer naar het midden schuivend?

 

Bij het geluid van over het plafond schuifelende medebewoners (muizen?), de krekels en kikkers buiten, en af en toe een voorbijganger, val ik in slaap.